gefopt

Zondag 7 juni 2015

Door Stukslaan

Zij in haar rolstoel, hij lopend. Kun je dan zeggen: ‘ze lopen door de stad’? Zij loopt immers niet, maar rolt. Maar het is raar om te zeggen: ‘hij loopt en zij rolt door de stad’. Ik hou het dus maar op: ‘zij lopen door de stad’. Feitelijk niet helemaal juist maar het zegt wel iets belangrijkers: dat ze bij elkaar horen.

De man is erg lang. Dat zijn vrouw, althans ik neem aan dat zij zijn vrouw is, in de rolstoel zit, accentueert zijn lengte. Ik zou ze wel eens allebei staand willen zien zodat het verschil in lichaamslengte gemakkelijk te zien is. Nu moet ik het doen met een inschatting. Een groot verschil in lengte bij een stel valt me altijd op. Dat voelt als een mismatch al hoeft het dan helemaal niet te zijn. Als de vrouw langer is dan de man heeft dat iets koddigs. Je gaat dan meteen allerlei situaties bedenken en je die proberen voor te stellen. Bijvoorbeeld dat ze op een tandem zitten, hij voorop. zwoegend om het stalen ros vooruit te krijgen. Bij gelijke lengte zou je kunnen denken dat de partners goed bij elkaar passen, al hoeft dat natuurlijk ook helemaal niet zo te zijn. Een beetje saai is het dan natuurlijk wel, dat is zeker.

Terug naar de man en de vrouw. Hij ziet er in het gezicht vrij neutraal uit. Zou niet kunnen zeggen wat voor type hij is. Zij is van het ontwikkelde soort. Statig, parmantig, deftig, ik weet zo gauw het juiste woord niet. Haar damestas staat op haar schoot en houdt ze met twee handen vast. De man duwt de rolstoel met één hand voort. Hij loopt niet achter de rolstoel maar ernaast. Zou hij erachter lopen dan zou hij met zijn lange benen tegen de rolstoel schoppen. Dat hij naast in plaats van achter haar loopt vind ik wel mooi. Dat maakt dat zij geen patiënt is maar een partner.

Ik besluit dat ik meer wil weten van dit stel en blokkeer min of meer hun weg. De vrouw begint te vertellen in ietwat gebrekkig maar opvallend goed verstaanbaar Nederlands: ‘We zijn vorige maand gevlucht uit Syrië. We konden nog net op tijd weg. Het was geen pretje. Hoe blij we ook zijn dat we nu hier zijn, we vervelen ons te pletter. We lopen rondjes door de stad. Geen geld om op een terrasje te zitten, laat staan om iets in jullie winkels te kopen’. De man knikt waarmee hij aangeeft dat hij er niets aan toe te voegen heeft. Dan haalt hij voorzichtig iets uit z’n jaszak. Een raar bruin ding ligt op zijn vlakke hand die hij recht naar me uitsteekt. Het ding stinkt vreselijk. ‘Gekregen toen we net in Nederland waren. Weet je wat het is?’, vraagt hij. Het is me snel duidelijk wat het is. Maar hoe vertel je een Syrische vluchteling dat hij een fopdrol heeft gekregen? De man kijkt me vragend aan en wacht op mijn antwoord.

Met m’n nieuwsgierigheid heb ik me aardig in de nesten gewerkt, besef ik. Twee Syrische vluchtelingen met een nep-hondendrol. Waar staat de camera? Ik verwacht dat elk moment Ralph Inbar uit een steegje tevoorschijn springt en me fijntjes meedeelt dat ik bij de neus genomen ben door Banana Split. Maar niets daarvan. Een pijnlijke stilte, de man blijft mij verwachtingsvol aankijken. Met de drol onder mijn neus. De geur is trouwens niet te harden. En ik ruik het niet zozeer, ik proef het. Door mijn hoofd schiet de vraag of hondenpoep in Syrië net zo ruikt als in West-Europa. De man moet mijn worsteling van mijn gezicht kunnen aflezen. Het voelt een beetje als Tussen Kunst en Kitsch. Zeg ik de man dat hij gefopt is dat het meegebrachte, jarenlang op zolder bewaarde voorwerp waardeloos is? Of laat ik hem in de waan dat hij iets waardevols in zijn bezit heeft? Misschien is de drol wel het enige dat hij heeft. Wie ben ik dan om deze man zijn illusie af te nemen? Bezit hindert; alles wat waarde is weerloos; het bezit van een zaak is het einde van het vermaak: ik weet het allemaal wel, maar het is niet gemakkelijk gezegd tegen iemand die vrijwel niets heeft.

De vrouw verbreekt de ongemakkelijke stilte met een glimlach. De blik is haar ogen verraadt dat zij als enige van ons drieën begrijpt wat hier aan de hand is. Ze draait haar hoofd af en begint zachtjes op te zeggen, in ietwat gebrekkig maar opvallend goed verstaanbaar Duits:

Hat man viel, so wird man bald
Noch viel mehr dazu bekommen.
Wer nur wenig hat, dem wird
Auch das Wenige genommen.

Wenn du aber gar nichts hast,
Ach, so lasse dich begraben —
Denn ein Recht zum Leben, Lump,
Haben nur, die etwas haben.

De man stopt de fopdrol weer terug in zijn jaszak. Wanneer de vrouw hem zachtjes een por in zijn zij geeft is dat voor hem het teken om de doelloze wandeling voort te zetten. Na een paar seconden zijn ze opgegaan in de anonimiteit van de mensenmassa.

-jertaa

(Gedicht is van Heinrich Heine)

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Elke maandag onze Apeldoornse verhalen in jouw inbox
De beste berichten en verhalen geselecteerd door onze redactie
Meer dan 2.200 Apeldoorners gingen je voor
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Meer lezen over stad

REACTIES

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!