De neus
Door Redactie
Ronald Haamschaar krabt.
‘Hebt u jeuk aan de neus?’ vraagt iemand.
Hij kijkt op. Het is een mevrouw. ‘Gaat u eens opzij, zeg,’ zegt Ronald. ‘Met dat hoofd.’
PETS! De mevrouw geeft hem met de vlakke hand een pets tegen de neus. ‘Rekel!’ roept ze erachteraan. Dan draait ze zich om en loopt weg.
Ronald Haamschaar wrijft aan zijn neus. De jeuk is weg. Niet lang. Al krabbend verlaat hij de hakkenbar.
Waarheen te gaan? Linksaf maar. Waarom ook altijd rechts? Rechtdoor kan niet. Ja, het kan wel, maar dan loopt hij de eroticawinkel in. Zijn hoofd staat daar niet naar. Terug is ook een optie, maar wat heeft hij verder nog te zoeken in de hakkenbar? Zijn schoen is weer gerepareerd en reservesleutels heeft hij niet nodig.
Ronald Haamschaar loopt langs winkels. Naar binnen kijken doet hij niet. Hij heeft toch niets nodig? Zijn gedachten gaan niet naar erotica. Sinds zijn vrouw bij hem weg is, heeft hij niet meer genoten van seksuele escapades. Een nieuwe partner om een reservesleutel aan te overhandigen is er niet. Ronald Haamschaar is alleen, maar voelt zich niet eenzaam. Daarvoor heeft hij te veel aan zijn hoofd. Jeuk aan de neus, bijvoorbeeld.
Al krabbend is hij de straat uit gelopen. Op de hoek is een café. Zal ik hier binnen gaan en een kop koffie drinken? denkt hij. Weet je wat? Ik doe het ook nog.
Ronald Haamschaar doet het ook nog. Waar moet het met dit verhaal naartoe? In het café zit niemand. Als Ronald plaatsneemt aan een tafeltje, zit er wel iemand. Maar waar is de bediening? Ah, daar.
Van achter de toog komt een meneer. De meneer draagt een zwarte broek, zwarte schoenen, een zwart singlet en een wit overhemd. En o ja, een zwart strikje, dat valt Ronald nu op. De haren van de meneer zijn blond. Verder is hij wat ongeschoren en heeft hij een grote wrat op de neus.
‘Wat mag het zijn?’ vraagt de meneer.
‘Een kop koffie, graag.’
‘Cappuccino?’
‘Nee. Als ik cappuccino had gewild, had ik wel om cappuccino gevraagd.’
‘Het was maar een vraag, meneer.’
‘Waarom vraag jij of ik cappuccino wil als ik om een kop koffie vraag?’
‘Cappuccino is ook koffie.’
‘We zijn hier niet in het parlement, dus houd die discussie maar elders. Een kop koffie, graag. Hoe moeilijk kan het zijn?’
‘Dat was het? Anders nog iets?’
‘Als ik nog iets had gewild, had ik het bij je besteld. Ik heb een kop koffie besteld, verder niets. Dus hoef ik verder niets. Dat je koffie maakt en hier brengt, zodat ik het kan opdrinken en hier heel snel weer weg kan.’
‘Zoals u wilt, meneer.’
‘Dat wil ik.’
Altijd het laatste woord willen hebben, die kleine middenstanders. Ronald Haamschaar is blij dat hij niet tot de kleine middenstanders behoort. Niet meer. Ook hij was ooit bescheiden begonnen, in zijn geval als vakkenvuller bij een supermarkt. Het verdiende slecht, maar hij heeft goede herinneringen aan de vozerijen met de kassameisjes in het magazijn. Neem nu die Rosemarie, met haar mooie donkere haren en haar lekkere dikke …
‘Uw koffie, meneer.’
Ronald schrikt op. De koffie heeft een voetenbad. ‘De koffie heeft een voetenbad,’ zegt hij.
‘Extra service,’ zegt de meneer. ‘Wij geven de klanten graag iets extra’s. Het bespaart u een tochtje naar een wellnesscentrum en het is bij de prijs inbegrepen.’
‘Welke prijs?’ vraagt Ronald Haamschaar. Hij staat op en loopt het café uit.
Vijftig meter verderop tikt iemand hem van achter op de schouder. Ronald draait zich om. Het is de meneer, buiten in de novemberkou, zonder jas, met slechts zijn zwarte schoenen, zwarte broek, zwarte singlet, witte overhemd, zwarte strikje, blonde haren en grote puist op de neus. Over zijn linkerarm hangt een witte theedoek. ‘U bent vergeten af te rekenen,’ zegt de meneer.
‘De enige met wie ik wat af te rekenen heb, ben jij,’ zegt Ronald Haamschaar. Hij haalt uit.
Er spuit bloed uit de neus van de meneer. De meneer blijft op de grond liggen. ‘Goffe,’ kreunt hij. ‘Ik doe ook maar gewoon mijn werk.’
‘Deed je maar gewoon je werk,’ zegt Ronald Haamschaar. ‘En leverde je gewoon goede koffie, in plaats van overbodige vragen over cappuccino en van een voetenbad dat ik niet heb besteld. Houd je bij je werk en steek je neus niet in andermans zaken.’ Ronald loopt verder. Het is stil op straat.
Even verderop is het niet meer zo stil op straat. Er staat een mevrouw. Niet naar kijken, denkt Ronald Haamschaar. En zeker geen oogcontact. Voor je het weet heb je een proces aan je broek.
‘Meneer.’ De mevrouw komt naar Ronald toe gelopen. ‘Mag ik u wat vragen?’
Ronald zucht. ‘Liever niet,’ zegt hij.
‘Het kost u maar een minuutje.’ De mevrouw graait in haar tas.
Ronald kijkt haar aan. Ze is een jaar of veertig, zeker niet lelijk, maar ook niet al te mooi. Haar halflange haren zijn wat vettig. Make up heeft ze niet op haar kop gesmeerd. Haar ogen kijken wat bezorgd en haar mond staat enigszins verbeten. Die heeft een of andere psychische tik, denkt Ronald bij zichzelf. ‘Heeft u een of andere psychische tik?’ vraagt hij.
‘Nee?’ antwoordt ze snibbig. ‘Hoezo?’
‘Leer mij de mensen kennen, mevrouw. Ik kan van een afstand zien of iemand zojuist uit de therapie is losgelaten. Die psychologen en inrichtingen modderen maar wat aan, vandaag de dag. Het is voor de patiënten beter om onder de gewone mensen te zijn: m’n hol. Voor je het weet blijken het recidivisten die een volgend vergrijp organiseren. Ik zeg: opsluiten en naakt aan een ketting aan de muur.’
‘Daar zegt u zo wat. Bent u misschien geïnteresseerd in het werk van de werkgroep Gevang Belang? Die werkgroep ondersteunt de naasten van gedetineerden. De naasten van gedetineerden komen vaak in een isolement te zitten.’ De mevrouw heeft een pakje ansichtkaarten uit haar tas tevoorschijn getrokken. ‘En dat zou niet zo moeten zijn.’
‘Inderdaad. De omgekeerde wereld, mevrouw. Het zouden die recidivisten moeten zijn die in de isoleer zitten.’
‘Daarom zet ik me in voor de werkgroep Gevang Belang. U kunt deze werkgroep steunen door een setje kaarten van mij te kopen. Voor slechts vijfentwintig euro krijgt u vier prachtige kaarten die u bijvoorbeeld kunt sturen naar een geïsoleerd medemens. Alle opbrengsten gaan naar de werkgroep, die daar dan weer fijne dingen mee doet.’
‘Fijne dingen.’ Hij kijkt de mevrouw aan. Nu pas ziet hij haar bleke huid, haar slecht onderhouden gebit waarvan enkele tanden ontbreken, haar holle ogen en de lege blik. ‘Mevrouw,’ zegt Ronald Haamschaar, terwijl hij verder loopt, ‘dit was veel meer dan een minuutje. Bovendien heeft u wel degelijk een psychische tik. Vijfentwintig euro. Neem een ander bij de neus.’
–
Apeldoorn, november 2017
REACTIES