In beeld: Wethouder Sunita Biharie over ongelijkheid, kansen voor jongeren en polarisatie
Door Nikki Vredenberg
Tijdens Sunita’s ‘luistertour’ gaat ze bijvoorbeeld langs winkelcentra of langs de deur om in gesprek te gaan met mensen om naar hen te luisteren en te leren van hun verhalen en ervaringen.
Sunita Biharie is activist en politicus. Sinds 2022 is ze wethouder Werk & Inkomen en Sport. Regelmatig gaat ze op pad om naar de inwoners van Apeldoorn te luisteren en om een kijkje in hun leven te nemen. Ze vertelt wie ze is en waar ze voor staat, over haar connectie met jeugdzorg en hoe ze in de politiek terecht is gekomen.
Geboren: in Rotterdam op 23 juli 1980
Verliefd, verloofd, getrouwd: Verliefd
Kinderen: Twee
Raakt geïnspireerd door: Martin Luther King, Nelson Mandela en jongeren uit de jeugdzorg
Vroeger wilde ik worden: Politieagent, het liefst bij de ME.
Favoriete uitspraak: “We should learn to live together as brothers, and if not, we shall die like idiots.” – Martin Luther King.
Hoe zouden vrienden en familie jou omschrijven?
“Als heel eerlijk en direct. Iets wat niet altijd als aardig wordt beschouwd, maar het is wel oprecht. Dat is voor mij belangrijker. Ook wel als gedreven en sterk. Mijn zoon is rapper en die heeft laatst een nummer gemaakt waarin hij zegt: ‘mijn moeder heeft tegen alle moeilijkheden in een homerun geslagen’. En ook wel: ‘What you see is what you get’.”
Je hebt veel werkervaring in de jeugdzorg. Hoe ben je daar terecht gekomen?
“Ik ben zelf op mijn derde uit huis geplaatst. Zo werd ik zelf een jeugdzorg kind. Toen ik jong was had ik nog niet het idee om jeugdzorg in te gaan, maar toen ik ouder werd besefte ik mij dat het in vergelijking met anderen best goed ging met mij. Ik besloot dat ik mijn ervaring wilde inzetten. Het kan heel fijn zijn voor jongeren om een leidinggevende te hebben die weet hoe het voelt. Dat is heel anders dan iemand met theoretische kennis. Zo ben ik gaan werken in jeugdzorg.”
Dat is wel iets anders dan de ME toch?
“De ME was mijn grote droom, maar later besefte ik dat het veel raakvlakken heeft. De ME wordt ingezet om orde te creëren op plekken waar veel chaos is. Dus fysieke chaos. De ME durft in situaties te stappen die voor anderen eng zijn. Ze zijn echt een soort laatste schild voor de samenleving om orde te creëren. Dit deed ik ook wel een beetje in de jeugdzorg. Ik was een schild voor de jongeren. Ik probeerde rust te creëren in hun geestelijke chaos. In beide gevallen creëer je veiligheid.”
Is werken in de jeugdzorg voor jou confronterend?
“Toen ik begon kreeg ik dit vaak te horen van leraren. Ze wezen mij erop dat ik wel echt klaar moest zijn met mijn eigen problemen. Ik heb mijn jeugd altijd als pluspunt gezien, maar het is wel belangrijk dat je zelf stabiel bent en dat je eerlijk naar jezelf kunt zijn. Ik blijf ook reflecteren. Maar ik heb het altijd als meerwaarde gezien. Ik kreeg altijd de “moeilijke” jongeren, maar dat waren zij helemaal niet. Deze jongeren hadden veel meegemaakt en daar kwam een bepaald gedrag uit voort. Ik keek door dat gedrag heen, naar de persoon achter het gedrag. Vaak was hun gedrag ook logisch. Als iemand constant direct of indirect klappen krijgt, dan is het logisch dat er een verdedigingsmechanisme is ontstaan. Maar hierdoor worden ze gelijk afgeschreven als moeilijke jongeren in plaats van dat er wordt gekeken naar wie ze zijn en naar wat ze hebben meegemaakt.’’
Waar gaat het mis?
“Jongeren die in de jeugdzorg opgroeien zitten in een systeem waarin ze alleen maar daarop beoordeeld worden. En dan zijn ze achttien en moeten ze de maatschappij in terwijl ze daar niet op voorbereid zijn, maar ze moeten het wel zelf oplossen. Ze komen uit een leefgroep waarin ze leven met negen andere jongeren en constant wisselende leidingen. Mensen die ze niet gekozen hebben. Ze hebben geen veilig thuis. Op de leefgroep kan het altijd escaleren. Mensen die bij mij thuis wonen heb ik zelf toegelaten. Ik hou van hen. Dat heb je niet in een internaat. Daar mist veiligheid en warmte. Door leefgroepen ontstaat er een kloof tussen deze jongeren en de maatschappij, maar op hun achttiende wordt er wel van hen verwacht dat ze het alleen doen.”
Maakt jouw eigen ervaring je een betere hulpverlener?
“Ik heb collega’s gehad die ik echt goed vond terwijl ze dit niet hebben meegemaakt. Dus dat je het niet hebt meegemaakt betekent niet dat je het niet kan. Het wel meemaken maakt je overigens ook niet per definitie wél een goede hulpverlener. Bij mij werkte het wel. Ik zag en begreep dingen sneller.”
Wat hebben de jongeren nodig?
“Het belangrijkste is dat die jongeren de kans krijgen om over hun eigen leven te beslissen. Ik ben een middel dat ze kunnen inzetten. En ik wil ze helpen om hun doelen te bereiken. Nu ik wethouder ben wil iedereen mij horen en spreken. In hoeverre je gehoord wordt heeft vaak te maken met je functie, hoe hoog zit je op de ladder? Maar het is belangrijk voor die jongeren dat zij gehoord worden en dat ze mogen meedenken en praten over hun eigen leven.”
Je kunt als wethouder en in de zorg, denk ik, niet iedereen helpen/ redden. Hoe houd je hoop en positiviteit?
“Je kunt niet iedereen helpen. Ik ben ook geen redder. Ik ben een middel. Soms is het een zaadje wat je plant. Ik kom nu wel eens jongeren tegen die ik tien jaar geleden had in jeugdzorg. Die vertellen me dan dat het goed gaat en dat ze dankbaar zijn voor mijn hulp. Onrecht is er, dat is een feit. Dan zijn er twee opties, je kunt wel of niet iets doen. Niks doen is voor mij geen optie. Ik wil bezig zijn met elkaar om zoveel mogelijk te doen om het te verbeteren. Dat is wie ik ben en wie ik altijd al was. Zo ben ik jeugdzorg ook doorgekomen. Opgeven was voor mij nooit een optie, al zou ik willen. Het had mij alleen maar ongelukkiger gemaakt.”
Heb je de jongeren met wie je opgroeide hiermee kunnen inspireren in die tijd?
“Ik probeerde toen anderen wel mee te nemen, maar ik heb daar ook geleerd dat ik geen redder kan zijn. Ik kan dingen meegeven, maar anderen beslissen uiteindelijk zelf wat ze daarmee willen doen. Soms doen ze er wat mee en soms niet. Uiteindelijk moet iedereen zichzelf redden. Sommige jongeren moeten niet gered worden, maar daar moet de maatschappij anders mee omgaan.”
Hoe bedoel je dat?
“Neem zogenoemde probleemjongeren. Zij hebben iets meegemaakt of zitten in de problemen, maar waar komen de problemen vandaan. hoe is hun omgeving? Vaak zijn het daders die hen iets hebben aangedaan. Vaak hebben deze jongeren te maken gehad met iets of iemand wat niet had mogen gebeuren. Die dader is degene met een probleem, maar ondertussen moet de jongere, het slachtoffer als het ware, leven met die gebeurtenis. Voor deze jongeren is gelukkig zijn niet dat ze op bloemen wandelen. Voor hen is geluk leven in plaats van overleven. Maar ze doen het wel, ze komen iedere ochtend weer hun bed uit en doen hun best.”
Ben jij een voorbeeld voor veel mensen?
“Ik heb op de lijst voor de 2e kamer gestaan. Mensen zien dan een vrouw en iemand van kleur, maar ze zien mij niet als vertegenwoordiger voor de jeugdzorg. Kijk, ik sta voor niemand symbool, want ik vind dat we gelijkwaardig zijn, maar als iemand mij mag claimen dan zijn het de jongeren uit de jeugdzorg. Mensen zouden heel veel kunnen leren van de verhalen van die jongeren. Het is een prestatie dat die jongeren elke dag weer opstaan en naar school gaan. Dat ze hun leven leiden met trauma’s en herbelevingen. Ik vind het zo goed dat ze zichzelf pushen. Dan heb ik het niet over dat ze naar school gaan, maar over hoe ze zichzelf pushen ondanks alle tegenslagen. Daar kunnen veel mensen wat van leren.”
“Ik hoor vaak dat ik het zo goed heb gedaan of dat ik geluk heb gehad, maar ik ben niet vergeten dat ik een kans heb gehad. Iedereen heeft iemand nodig die een kans biedt. Ik ben Apeldoorn binnengekomen als jeugdzorg kind en nu ben ik wethouder. Dat kon alleen maar omdat mensen kijken naar wie ik ben en niet naar waar ik vandaan kwam of naar hoe ik ben opgegroeid.”
Hoe ben je in de politiek terecht gekomen?
“Ik dacht nooit dat het iets voor mij zou zijn. Ik had er een allergie voor en begreep de helft van de woorden die ze in de politiek gebruiken niet. Toen ik een keer aan het strijken was, stond er een debat aan op de televisie. Jan Marijnissen was één van de mensen aan het woord en zijn woorden begreep ik als enige wel en ik was het ook met hem eens. Rond mijn twintigste ben ik slapend lid geworden. Mensen zeiden vaak tegen mij dat ik de politiek in moest, ‘Hell no’ antwoordde ik dan. Ik ben toen eens gaan kijken bij een raadsvergadering, maar ik begreep er niets van. Uiteindelijk ging ik de essentie begrijpen. Over alles wat er gebeurt ligt de macht bij de politiek. Als ik echt iets wil betekenen voor mensen, dan moet ik daar zijn. Vanuit die gedachte ben ik de afdeling SP in Apeldoorn gaan opzetten. Dat is inmiddels elf jaar geleden. Dat was een super leuke tijd. We waren een actiepartij. In plaats van avonden filosoferen ging we op pad, mensen leren kennen en verhalen ophalen. Dat vond ik een hele leuke tijd.”
En toen?
“Mijn hoofddoel was dat er een SP zou komen in Apeldoorn die ervoor zorgt dat inwoners veel beter vertegenwoordigd zijn. We gebruikten de raad als middel, maar waren zelf vooral te vinden in buurten en wijken om te luisteren naar de mensen. Uiteindelijk was de afdeling klaar om de raad in te gaan en werd ik gevraagd als lijsttrekker. Dat was nooit mijn doel.”
Sinds 2022 ben je wethouder. Hoe ben je dat geworden?
“Mijn leven verloopt altijd hetzelfde. Ik rol ergens in en dan denk ik achteraf ‘hoe dan?!’. Ook deze ambitie had ik nooit, maar nu ben ik er blij mee. Toen wij in de oppositie zaten hadden we partijen met wie we veel samenwerkten. Onderling keken we echt naar inhoud en alles was gebaseerd op vertrouwen. Soms schuurde het, maar het ging altijd zonder vieze spelletjes. We werkten toen vooral heel goed samen met VVD en Lokaal Apeldoorn. Het is dus ook niet raar dat we nu deze coalitie hebben.”
“Maar als ik er van te voren echt over na had gedacht, dan had ik niet verwacht dat het voor mij was weggelegd. Toen het ter sprake kwam vroeg ik me af of ik als activist wethouder moest worden. Als activist ben ik alleen bezig met mensen, maar als wethouder heb ik ook veel te maken met systemen. Het was een uitdaging, maar ik krijg hulp en ik vind dat we het heel goed vormgeven. Mijn aanwezigheid draagt ook weer bij aan de diversiteit. De rappers van de stad voelen zich door mij bijvoorbeeld vertegenwoordigd. Dat vind ik goed aan dit college, door verschillende wethouders kun je zoveel mogelijk inwoners betrokken krijgen.”
Wat heb je al gedaan waar je heel trots op bent?
“Zo evalueer ik mijzelf niet. Wat ik wel heel erg tof vind is dat de #Genoeg campagne die ik op heb gezet tegen onderdrukking van vrouwen en eergeweld heel groot is geworden. Zelfs bekende Nederlanders deden mee en hadden het erover op Twitter. Ik ben er trots op dat ik ervoor heb gezorgd dat het gesprek van een andere kant op gang kwam. Daarvoor waren de gesprekken ofwel extreem rechts of heel genuanceerd. In beiden gevallen in ieder geval niet gefocust op de vrouwen, en mannen, die de strijd voeren. Wij hebben eraan bijgedragen om dit gesprek te veranderen.”
“Maar waar ik echt het meest trots op ben zijn mijn twee kinderen. Zij zijn echt de beste creatie die ik op de wereld heb gezet. Mijn beste daad ever. Ik ben heel trots op hen.”
Wat doe je graag in je vrije tijd?
“Ik heb niet echt vrije tijd, maar als ik echt wil ontspannen dan ben ik met mensen met wie ik goed kan. Dan zijn we aan het feesten, dansen en veel lachen. Ik ga heel graag uiteten en op stap met mijn kinderen of met vrienden. Echt even werk loslaten en genieten.”
Is er iets kleins wat mensen kunnen doen wat bijdraagt aan een mooiere wereld?
“Je hart openstellen. Niet alleen aan jezelf denken, maar ook aan een ander. En ook andersom, dat de mensen die alleen maar aan anderen denken ook even aan zichzelf denken. Je hart openstellen gaat niet om geld, maar sla een arm om iemand heen die verdrietig is of glimlach naar een voorbijganger. Vraag eens hoe het écht met iemand gaat. Al deze kleine gebaren kunnen zo’n verschil maken voor jezelf en voor anderen. Als ik voor jouw dochter op kom en jij voor mijn zoon, dan zijn we alweer met z’n vieren. Dat geeft een gevoel van solidariteit en solidariteit doet echt wat met onze geestelijke gezondheid.”
Waarom is solidariteit zo belangrijk?
“Als je kijkt naar de biologie van de mens, dan zie je dat we in groepen behoren te leven. Solidariteit heeft invloed op onze emotie. Gevoel van liefde is een natuurlijke emotie. Haat is dat absoluut niet, dat vreet je op van binnen. Maar liefde en solidariteit laten je groeien. Dus geef liefde en geef solidariteit, maar vergeet daarin niet te luisteren in plaats van enkel te zenden. Geef elkaar complimenten en wees eerlijk. Eerlijkheid kan pijn doen, maar uiteindelijk voelt iemand zich erdoor gewaardeerd. Praat met elkaar en niet achter elkaars rug om. Dat soort dingen brengen mensen tot elkaar.”
Zie je dit al vaak om je heen?
“Tijdens Burendag bezochten we de Voldersdreef. Al om acht uur in de ochtend had de hele buurt het tuintje van hun buurman gedaan die ziek is. Dat is echt een mooi voorbeeld. Daarna vierden ze Burendag, maar ze waren de dag al heel fijn begonnen voor die buurman. Dat draagt ook bij aan het wij-gevoel. En het werkt twee kanten op. Als je zelf dan eens iets nodig hebt ga je ook eerder naar iemand toe. Vaak zien mensen dit als liefdadigheid, maar dat is het niet. We hebben dit nodig als mensen.”
Wat zou je meer willen in Apeldoorn?
“We leven in een klik samenleving waarin een titel van een artikel of een tweet van een individu waarheid wordt. Dat is lastig. Ik zie dat jongeren tegenwoordig minder uit hun dak gaan in de weekenden en ik heb wel een gevraagd hoe dat komt. Toen werd mij uitgelegd dat ze bang zijn dat er dan een filmpje gemaakt wordt, waaruit een kort fragment wordt gehaald waar vervolgens iemand om gepest of geshamed wordt. Ik vind dat we een samenleving hebben waarin we te weinig ruimte krijgen en waarin mensen niet verder kijken dan hun neus lang is. We hebben vrijheid van meningsuiting en daar ben ik helemaal voor, maar we moeten niet vergeten te luisteren naar elkaar. Het is niet nodig om altijd te zenden. Luister en stel vragen.”
Wat hoop je voor de komende vijf jaar?
“Ik hoop echt dat financiële ongelijkheid minder wordt, daar maak ik me echt zorgen over. Het geeft schrijnende situaties. Hoe is dat mogelijk in een land met zoveel geld? Kinderen die met honger naar school gaan en in de winter op sandalen lopen. Ik vind dat echt erg. Dat moet niet kunnen in Nederland. Dus ik hoop echt dat de ongelijkheid veel kleiner is. Het liefst weg, maar dat is idealisme.”
“Ook hoop ik op minder polarisatie. We hebben elkaar nodig om te bloeien. Ik hoop dat er weer ruimte komt voor nuances, want in die nuance zit vaak de diepgang. Nu blijven de gesprekken vaak aan de oppervlakte. Er wordt maar wat geschreeuwd en wat oneliners gegooid. Ik hoop dat mensen over vijf jaar vaker het gesprek met elkaar aangaan en vooral ook vaker naar elkaar luisteren. Elkaar vragen stellen in plaats van alleen maar willen zenden.”