Sjaak (1): Onnozelaars

Zondag 13 oktober 2013

Door Redactie

Marcel Mooij

Ze noemen me Sjaak. Omdat ze Jacques niet uit kunnen spreken. Of kunnen onthouden. Het grootste deel van de mensen is dan ook zo dom als het achtereind van een varken. Nu is er op zich niets mis met domheid. Dom word je geboren en daar kun je niets aan doen. Ik zou je alleen afraden om bij mij in de buurt te komen. Onnozelheid is veel erger. Dan ben je gewoon te lui om je even te verdiepen.
Mijn glas was leeg. Eigenlijk zou ik moeten opstaan, naar de bar lopen en een nieuwe pils bestellen. Ik had dorst, vandaar. Maar ik deed het nog niet. Bij de bar stonden wat mensen die ik kende. Het waren onnozelaars. Dus liet ik mijn gedachten nog even verder gaan.
Het liefst zou ik al die onnozelen ontlopen, maar soms ontkom ik er niet aan. Toen ik nog een baan had, zat ik de hele dag met die lui opgescheept; nu alleen nog als ik in de kroeg kom of op een internetforum. Op Facebook kijk ik zelden.

‘Hé, dag Sjaak,’ zei iemand.
‘Doe maar Jacques, geen Sjaak.’
‘O sorry, Sjaak.’
Ik zuchtte. Het was die malloot van een Paul Galvis die aan tafel was bijgeschoven.
‘Jij hier?’ vroeg hij.
‘Nee, het is mijn tweelingbroer.’
‘Hoe gaat het met je? Wat doe je?’
‘Ik zit hier in café De Kalknagel, vervelende lui van me af te houden.’
‘Ach zo. Hoe gaat het met Ellie?’
‘Ellie en ik zijn al acht jaar gescheiden, Galvis.’
‘Hoe jammer. Jullie zijn een geweldig stel.’
‘Totdat je in de slaapkamer kwam kijken.’
‘Huh? Hoezo dat? Wat kan mij het nou schelen wat jij in bed uitspookt?’
‘Dat was ’t ‘m nou net, Galvis. Er gebeurde na twee jaar huwelijk helemaal niets meer in bed. Zij stond er altijd naast om ruzie te trappen over van alles en niets.’
‘Neukte je niet meer?’
‘Het kon jou toch niet schelen wat of ik in bed uitspook?’
‘Dat was maar bij wijze van spreken, Sjaak.’
‘Doe maar Jacques, geen Sjaak. Waarom haal jij trouwens niet even een biertje voor ons?’
‘Zal ik dat doen?’
‘Wat een goed idee, Galvis.’
‘Vooruit dan maar, Sjaak.’
Ik zuchtte maar weer eens. Paul Galvis stond op en liep naar de toog. Dat gaf mij de gelegenheid om eens rond te kijken of er nog mooie meiden waren om me vanavond aan op te dringen.

Het was niet echt druk in dit café De Kalknagel. Dat was het eigenlijk nooit. Ik kwam er geregeld, juist omdat het er niet echt druk is. Dan had ik de minste kans om met onnozelaars in aanraking te komen.
Vanavond waren er maar een stuk of wat onnozelaars. Behalve Paul Galvis zag ik die Chris Veestapel en Fred van Holwerk aan de bar hangen. Allemaal gescheiden veertigers. Net als ik. Achter de bar stond die troela van een Felicia, of hoe heette die trut ook weer. Ik had wel eens geprobeerd met haar aan te pappen, maar veel meer dan wat vluchtig vingerwerk in de achtertuin van dit café De Kalknagel was het niet geworden. Maar zie, wie zat daar helemaal aan het eind van de tapkast? Die vrouw kende ik niet. Ze zat op een barkruk met haar lange benen over elkaar. Ze droeg een spijkerbroek en een wit bloesje. Haar halflange kastanjebruine haren zaten in een staart, Verder had ze blozende wangen. Lekker, allemaal. Hoe oud zou ze zijn? Volgens mij ongeveer van mijn leeftijd. Ze zag dat ik keek. Ik knikte naar haar en hief mijn lege glas. Ze glimlachte en keek weg. Dat doen ze altijd. Zo lijkt het net of ze niet geïnteresseerd zijn, maar ondertussen soppen ze zodanig dat ze zowat over die hele barkruk heen zakken. Het is het spel tussen man en vrouw: de vrouw doet onnozel en de man moet zogenaamd moeite doen om de vrouw te veroveren. Vertel mij ’s wat nieuws. Ik heb het allemaal al zo vaak meegemaakt. De laatste tijd had ik er geen zin meer in. Echter, dit vrouwspersoon maakte toch een onbestemd verlangen in mij los. Van een afstandje was ze mooi en lekker. Haar kop dan. Ik kon niet goed zien wat voor kont en borsten ze bezat. Maar dat kwam later misschien nog. Eerst die onnozelaar van een Galvis van me afschudden. Hier, daar had je ‘m.

‘Kijk eens,’ zei Paul en hij zette een vaas bier voor mijn neus. ‘Proost.’ Hij ging weer zitten.
‘Had ik je een teken gegeven dat ik je aan mijn tafel wilde hebben?’ vroeg ik.
‘Huh? Wat zei je?’
‘Ben jij doof aan het worden?’
‘Doof niet. Wel slechthorend.’
‘Mierenneuker.’
‘Was het maar waar. Ik neuk al maanden niet meer, dus ben met alles tevreden.’
‘Galvis, zeg je me nu dat je een heel klein piemeltje hebt?’
‘Waar heb jij het nou ineens over? Jij moet trouwens helemaal niet lullen, want jij neukt toch ook niet?’
‘Dat heb ik nooit beweerd.’
‘Je vertelde net dat je Ellie al jaren niet meer in bed tegenkwam.’
‘Ik vertelde dus niet dat ik niet neuk.’
‘Heb jij het buiten de deur gedaan? Sjaak, wat vertel je me nu? Dat valt me van je tegen.’
‘Het is Jacques, geen Sjaak.’
‘Whatever.’
‘Niets whatever. Dat is Engels en Jacques is van oorsprong Frans.’
‘Als je dat liever hebt, noem ik je voortaan Frans.’
Ik stond op, pakte het biertje van Paul Galvis en goot dat leeg in zijn nek.
‘Wat doe je nu? Waarom flik je me dat?’
‘Je bent niet alleen slechthorend, maar ook zeer onnozel,’ zei ik. Ik liep weg naar de dame aan de toog.

‘Dag,’ zei ik.
‘Hallo,’ was het antwoord.
‘Is het goed als ik hier kom zitten? Ik moet even weg bij een onnozelaar.’
‘O ja hoor, dat is goed.’
‘Had ik je hier ooit eens eerder gezien?’ Soms moet je gewoon afgezaagde vragen stellen. Dan denken ze dat je nergens op uit bent.
‘Nee, ik kom hier niet zo vaak. Ik durf hier niet zo goed in mijn eentje naar binnen. Zeker niet als het druk is.’
‘Is het hier wel eens druk dan?’
‘Geen idee. Ik bedoelde het ook meer in z’n algemeenheid: alleen een café binnengaan.’
‘Ach zo.’
‘Renate,’ zei ze en stak haar hand uit. ‘Renate Baardmans.’
‘Jacques Ondermaat.’ Ik schudde de hand. ‘Aangenaam.’
‘Leuk je te ontmoeten, Sjaak.’
‘Het is Jacques. Geen Sjaak.’
‘Och, sorry.’
Ik krijg wat van de wijven, dacht ik. Is dit ook weer zo’n onnozelaar?
‘Drink je iets van mij?’ vroeg ze.
‘Ik mag mijn baan dan kwijt zijn; geld om zelf een biertje te kopen heb ik nog wel.’
‘Het spijt me. Hoe kon ik weten dat je werkloos bent?’
‘Niet. Ik had het je nog niet verteld. Nu weet je het wel. Een biertje, graag.’
Renate glimlachte blozend. Dat moest ze vaker doen. Het wond me op. Wie weet werd het wat, vanavond.
‘Felicia!’ riep ik. Het barmeisje keek op van haar afwas. ‘Deze dame wil iets bestellen.’
‘Ik kom eraan.’ Ze legde haar theedoek opzij en liep naar het eind van de toog, dat voor ons het begin was. ‘Wat mag het zijn?’
‘Een biertje en voor mij een droge witte wijn,’ zei Renate.
‘Een biertje en een droge witte wijn,’ herhaalde Felicia.
‘Dat zegt ze toch net? Waarom moet bedienend personeel altijd alles herhalen?’ vroeg ik. ‘Ga in plaats daarvan de bestelling in orde maken.’
‘Och sorry,’ zei het barmeisje. ‘Dat is zo macht der gewoonte. Een soort controle of ik het goed begrepen heb.’
‘Als dat nodig is, ben je of doof of een onnozelaar. Bier en droge witte wijn en snel een beetje.’
Felicia ging aan het werk.

‘Leuk meiske,’ zei ik tegen Renate. ‘Maar tamelijk doof en onnozel.’
‘Heb jij iets tegen doven en onnozelaars?’
‘Ze werken me op de zenuwen. Ik hoop niet dat jij het een of het ander bent? Of nog erger: allebei?’
‘Nee, dat ben ik niet. Of nog niet. Zeg nooit nooit.’
‘Gelul. Je mag best nooit zeggen. Ik zal nooit een kind baren.’
‘Zo kan ik het ook.’
‘Godzijdank. Jij gaat ook geen kind baren? Ik wil best met je aanpappen, maar het lijkt me verstandig dat we van tevoren helder hebben dat ik geen, maar dan ook echt helemaal geen, nada, noppes, nooit, ooit, niets en niemendal kinderen wil.’
‘Hier klinkt iets van frustratie, Sjaak.’
‘Wat weet jij helemaal? Ben jij psychiater of zo? En het is Jacques, geen Sjaak.’
‘Excuus. Ik hoef geen psychiater te zijn om te constateren dat je hier enigszins gespannen op reageert.’
‘Dat komt omdat er geen bier in de buurt is. Waar blijft die troela met onze bestelling?’
Tjonge, daar was Felicia. Ze had de drankjes nog bij zich ook.

‘Proost.’
‘Proost, Renate. Op een leuke avond.’
‘Je zei dat je wel met me wilde aanpappen?’
‘Wie zou dat nu niet willen met zo’n aantrekkelijke dame?’
‘Ik weet er genoeg, Sjaak.’ Ze zuchtte tamelijk wanhopig.
‘Jacques.’
‘O ja.’
‘Ben je alleen? Dan zijn al die kerels niet goed bij hun hoofd. Je bent een lekker wijf en daarmee basta.’
‘Valt de drank al een beetje verkeerd?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, ik weet niet of ik het wel prettig vind dat je me betitelt als wijf en zo.’
‘En zo? En zo? Wat nou: en zo? En wat dan nog? Jullie tuinbroekenfeministen verlangen toch altijd openheid en eerlijkheid in een relatie?’
‘Sjaak, we hebben nog helemaal geen relatie!’
‘Wacht even, bedoel jij dat je het al uitmaakt voordat we de relatie zijn gestart?’
‘Eh, zoiets. En ik ben geen tuinbroekenfeminist.’
‘Het zal. Overigens, het is Jacques.’
Renate legde een hand op mijn arm. ‘Jacques. Luister. Je lijkt me heus wel een leuke man. Maar ik wil nu even niets. Ik wil mijn wijntje drinken en gewoon lekker kletsen. Het ligt niet aan jou. Je ziet er goed uit en je laat je niets wijsmaken. Dat bewonder ik in een man. Maar hoezeer ik me ook aangetrokken voel tot je; de komende tijd past er even geen man in mijn leven.’
‘Heus wel leuk,’ herhaalde ik. ‘Maar nu even niets. Het ligt niet aan mij. Er past even geen man in jouw leven. Je bent lesbisch geworden.’
‘Nee. Ik ben gewoon druk mijn leven op orde te brengen. Ik heb net een nieuwe baan en ik heb het een en ander te stellen met mijn dochter.’
‘Shit, je hebt een kind.’
‘Ze is vijftien en woont bij mij. Haar vader wilde haar niet in huis hebben. Ze ziet hem maar eens per maand of zo.’
‘En wat met dat werk?’
‘Ik ben onlangs na een deeltijdstudie de verpleging ingestapt. Dat vraagt veel tijd en energie van mij.’
‘O.’
‘Dus laten we gewoon gezellig met elkaar een drankje drinken.’ Ze hield haar glas weer omhoog.
Ik tikte het aan met mijn vaasje, goot de inhoud ervan in een keer mijn keelgat in en zei: ‘Renate, ik zou heel graag nog wat langer met je kletsen, maar ik moet gaan. Morgen weer vroeg op. Je weet het wel: de mail controleren, weekendboodschappen doen, post sorteren, de was opvouwen, het zilver poetsen, planten water geven, rekeningen betalen, enzovoorts. Zolang ik geen vrouw zoals jij aan mijn zijde heb, moet ik het allemaal zelf doen. Wie weet tot een volgende keer.’
‘O. Eh, nou eh… Dag Sjaak.’
‘Jacques.’
‘O ja. Jacques. Mag ik je een kus geven?’
‘Niet vragen. Dat hoeft niet bij een Ondermaat.’
Ze drukte haar lippen op mijn wang. Waar bleef die tong in mijn mond? Die kwam niet. Dan niet. Ook goed. Of nee, eigenlijk helemaal niet goed. Ik gooide een briefje van twintig op de tapkast en verliet het verschrikkelijke café De Kalknagel.

Eenmaal thuis in mijn kleine appartement opende ik de koelkast. Er stond nog genoeg bier in om mezelf helemaal lam te zuipen. Enthousiast begon ik eraan. Twee flesjes tegelijk nam ik mee naar de woonkamer. Daar plofte ik op de bank. Wat ging ik eens doen? Televisie kijken? Ben je gek. Dat is voor onnozelaars. Op internet? Wat moest ik daar in hemelsnaam doen? Porno bezichtigen? En dan? De fluit ter hand nemen? Nee, masturbatie is niets voor mij. Ik houd er niet van dat er een vent aan m’n lul zit. Liever dronk ik nog wat bier. Ik klokte de twee flesjes achter elkaar leeg en haalde een derde en een vierde uit de koelkast.
Zo, die Renate was alleenstaand. Hoewel, ze had een kind. Een dochter van vijftien met wie ze wat te stellen had. En ze was net in de verpleging begonnen. Daarmee was al haar energie op en kon ze mij er niet bij hebben, zei ze, en het lag dus niet aan mij. Natuurlijk lag het niet aan mij, wist ik. Ik had geen kind en geen baan, dus ik had alle tijd en gelegenheid. Zou zij een potentiële kandidaat voor mij kunnen zijn? Eigenlijk niet. Ik dronk het derde flesje leeg en begon aan het vierde. Hoe moest dat toch met de liefde? Ik wilde wel een lekker ding in bed, maar niet ten koste van alles. Was er nog een vijfde bier? Er was nog een vijfde bier. En een zesde. Hoe veel had ik er al op? Een stuk of twaalf, als je de vaasjes uit het café De Kalknagel meetelde. Ik dronk het vijfde en zesde flesje en toen bleek de koelkast leeg. Of wacht, er lag nog een halve liter jenever. Ook goed. Ik zette de fles aan mijn mond en na een kwart liter begon de wereld wat te draaien. Tijd om naar bed te gaan. Alleen.
Morgen weer een dag met of zonder onnozelaars. Liefst zonder, maar ik was bang met.


Wordt vervolgd.
Een volgende keer: Sjaak (2): Koppijn

Apeldoorn, september 2013

Meer lezen over stad

REACTIES

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!