Huilen in Wenen (1)

Zondag 9 december 2012

Door Redactie

Marcel Mooij

Woensdag

Ik ben nog niet eens in Wenen en ik loop al te huilen. Sterker nog: het is pas kwart over zeven in de ochtend en we zijn net de deur van ons eigen huis uitgelopen. De ijzige wind snijdt door mijn jas en blaast me recht in mijn smoel. Daar zijn ze: tranen over mijn koude wangen. Waar is de troost? Dat duurt nog even. Eerst een bus pakken. Het is de stinkende streekbus die ik al enige jaren een of twee keer per week neem als ik naar mijn andere nieuwe werkplek ga. Volgens mij had ik al wel eens verteld dat ik een andere nieuwe werkplek heb. Eentje in Arnhem. Maar vandaag hoef ik niet naar de nieuwe werkplek. Wel gaan we naar Arnhem.
Als we daar op het station aankomen, hebben we dik drie kwartier om wat broodjes te kopen voor onderweg, om uit te zoeken op welk perron we moeten zijn en om de troost te vinden. Waar haal je hier een bakkie? Stik, ze hebben hier alleen maar zo’n vieze Starbucks. Nou, vooruit. Neus dicht en daar gaat-ie.

Vrouwlief heeft nog een grote mok geregeld ook. Daar schieten je de tranen van in de ogen. De komende dagen zullen we nog veel viezere koffie drinken. Gelukkig serveren ze er een glaasje water bij. In Wenen, dan. Niet hier in het te verwaarlozen Arnhem.
Aan het tafeltje naast ons zit een jongeman te knoeien. Hij heeft zijn laptop opengeklapt op tafel liggen. Koffie stroomt over het tafelkleed en zijn apparaat. Zelf heeft hij het niet door; hij zit op zijn telefoon te kijken. Domoor.
Aan een ander tafeltje zijn drie medewerkers van de koffietent met elkaar in gesprek. Volgens mij houden ze een soort werkbespreking. Wat moet je doen als je een latte serveert? Welke melanges gaan er in een Espresso Pinocchio? Welke knoppen moet je indrukken bij het bereiden van een Cava Bunga-Bunga? Een serveerster stelt de vragen; de andere meisjes schrijven het antwoord op. Het lijkt wel een examen. Zou ik met een van hen seks willen hebben? Ik geloof het niet. Met twee van hen ook niet, laat staan drie. Nee zeg, ik wil op tijd mijn trein halen. Ik knijp mijn ogen dicht en giet het bocht naar binnen.

Zowaar, de ICE komt exact op tijd aan. Ons treinstel stopt precies voor onze neus. Laat dat maar aan Vrouwlief over. Die stippelt zo’n reis van begin tot eind nauwkeurig uit. In de coupé vinden we onze gereserveerde plaatsen ook nog eens snel. Dit keer heeft Vrouwlief een zitje aan het raam met een tafeltje tussen ons in geregeld. Dat is helemaal mooi. Ik heb geen boek meegenomen, alleen de krant van vandaag. Als ik die uit heb, dan zullen we in Duitsland zijn en heb ik alle tijd en gelegenheid om naar buiten te turen.
Aan de andere kant van het gangpad zit een iets ouder echtpaar, dat ons voorziet van nog meer kranten. We krijgen de Volkskrant, Trouw en De Telegraaf. In ruil ontvangen zij ons AD. Het eerste uur zijn we druk met bladeren en lezen.

Na Köln wordt het landschap interessanter. We rijden over heuvels en door tunnels. De vergezichten over de dalen zijn prachtig. Gelukkig is het redelijk helder weer. Niet zonnig, beetje bewolkt, maar het uitzicht is uitstekend. Duitsland in herfstkleuren. Mooi, hoor. Opvallend zijn ook de velden vol zonnepanelen. In Nederland leggen we die krengen alleen maar op de daken; hier staan rijen van die dingen op de heuvelhellingen in weilanden ter grootte van voetbalvelden.
Op het station van Frankfurt Flughafen stappen we over en schuiven we bij een jong stelletje aan tafel. We eten onze broodjes op. Het is tenslotte al in de middag. De jongeman tegenover ons leest een roze Italiaanse krant; de vrouw drukt op toetsen van haar telefoon. Onderling spreken en fluisteren ze Duits. Als zij belt, converseert ze in een Slavische taal. Althans, zo klinkt het. Af en toe kruisen onze blikken elkaar. We glimlachen.
Würzburg ligt er mooi bij. ‘Welke rivier is dit?’ vraagt de jonge vrouw met de mooie ogen aan mijn echtgenote. Vrouwlief kijkt hoopvol naar mij. ‘Geen idee.’
Gelukkig stapt het stel in Regensburg uit. Regensburg, waar kende ik dat ook weer van? Ik ben er nog nooit geweest. Nu voert mijn reis erdoorheen.

Na Neurenburg komt een wat saaier stukje met vlak land. Her en der op de akkers liggen bergen gerooide aardappelen. Of zijn het knolselderijen? Of iets anders? Ik kan het niet goed zien; de schemering is ingezet.
Als we Passau voorbij zijn en Oostenrijk binnenrijden, is het bijna helemaal donker. Van het landschap is niet veel meer te zien. Pas op de terugweg zullen we er iets van meemaken. In de trein is het rustig. Ik haal Franziskaner Weissbier in de bistro van het treinstel verderop. In de donkerte buiten zie ik lichtjes ver onder ons. Kennelijk rijden we hoog boven dorpen. Ik buig me nog maar eens over de reisgids. Langzaam krijgen we steeds duidelijker wat we de komende dagen allemaal willen gaan zien.

Om half acht komen we aan op station Wien Westbahnhof. Gemakkelijk vinden we de weg naar de metro. Maar hoe kom je aan een kaartje? Wacht, hier hangen automaten. Een enkeltje kost twee euro. Maar we konden toch ook een of andere kaart kopen die drie dagen geldig is? Ik zie het niet op zo’n automaat. Morgen maar eens goed uitzoeken. Voor nu volstaat een enkeltje. Zowaar, het werkt allemaal. Zelfs mijn briefje van vijf wordt door het apparaat opgeslurpt en ik krijg nog een pleuro terug ook!
Als je ooit eens in Londen met de metro hebt moeten reizen, dan is die in Wenen iets voor kleuters. Met het grootste gemak vinden we het juiste perron en nog geen halve minuut later arriveert de metro. Nog weer tien minuutjes later stappen we uit op station Schlachthausgasse. Terwijl Vrouwlief een toilet bezoekt (gratis), probeer ik uit te vogelen welke kant we op moeten lopen. Dat is nog een puzzel in het donker, maar het lukt. We lopen een stukje de Schlachthausgasse in en na vijfhonderd meter is het rechts de Landstrasse-Hauptstrasse in. Al snel vinden we ons hotel Gabriel. Tjonge.

De haren van de jongeman bij de incheckbalie zijn nog langer dan die van mij. Alleen zijn die van hem echt blond en die van mij asblond. We krijgen de sleutel en morgen is er Frühstück van zeven tot tien en de ontbijtkamer zie je straks als je naar je hotelkamer gaat. O. We lopen door en moeten weer naar buiten. Nu staan we op een soort binnenplaats. Aan de overkant van de binnenplaats is weer een deur een gebouw in en dan komen we in een gangetje. Rechts is de ontbijtkamer. Mooi, weten we dat ook weer. Links is de lift. Fijn.
Onze kamer is op de derde verdieping. Het is een ruime kamer met een redelijke badkamer. Prima. Niets mis mee. Keurig, schoon. Wat willen we nog meer? Eten!

In de kleine lobby van het hotel vinden we wat informatiefolders. Zo staan er veel flyers over nachtclubs en erotische massages, maar ook eentje van een Grieks restaurant. Ik zoek het adres op in mijn reisgids. Het moet in dezelfde straat zijn als het hotel, maar dan dichter bij het centrum van de stad. Makkie dus.
Dus niet. Het blijkt best een stuk lopen te zijn. Nou ja, we hebben de hele dag stil gezeten. En toch zijn we in Wenen. Het is me toch wat. En het is pas negen uur. De straat blijkt een winkelstraat, maar is toch erg donker en verlaten. Anders hier bij deze Italiaan? Nee, die ziet er heel sjiek en duur uit. Nog een klein stukje verder. Dit Gasthaus dan? Nee, wat een louche tent. Ons hotel was op nummer 180 en op welk nummer moet het Griekse restaurant zijn? Wat staat er op die flyer? 68. O, we zitten nu pas bij nummer 134. Dan is het nog een eindje.
Het half uurtje sjouwen blijkt de moeite waard. Restaurant Irideon is populair; het is er druk. ‘Hebt U gereserveerd?’ vraagt een Griek in het Duits. Nee, dat niet. Hij haalt een bordje ‘Reserviert’ van een klein tafeltje en gebaart dat we mogen zitten. Karafje wijn? Karafje wijn. Witte, graag. Huiswijn. Gut, sehr gut. Vrouwlief bestelt calamares vooraf en ik gebakken geitenkaas. We kiezen een hoofschotel-van-alles-wat-voor-twee en evalueren de reis. Goed te doen, al ben je twaalf uur onderweg. De internationale trein is zeer comfortabel en toch zijn we doodmoe.
Daar is het eten en het is voortreffelijk. Hap, hap, hap. Het is veel. Krijgen we alles op? Nee. Ik niet. Vrouwlief ook niet.

Tegen half twaalf lopen we weer buiten. Gaan we nog ergens iets drinken? Nee, morgen willen we niet al te laat op. Er is veel te zien hier, vertelt de reisgids. En we hebben maar drie hele dagen om alles te bekijken.
‘Wat heb jij nou?’ vraagt Vrouwlief, terwijl ze me in mijn gezicht kijkt.
‘Wat dan?’
‘Is de wind zo koud?’
‘Ja. Huilen in Wenen. Dat belooft nog wat.’


Apeldoorn, november 2012

Portret auteur: Marcel Mooij
Overige foto’s: bazbo

Kunt u de foto’s niet zien? Lees dan het stukje mét de foto’s hier.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Elke maandag onze Apeldoornse verhalen in jouw inbox
De beste berichten en verhalen geselecteerd door onze redactie
Meer dan 2.200 Apeldoorners gingen je voor
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Meer lezen over stad

REACTIES

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!